De bedoeling van deze pagina is om achtergrondinformatie te geven over spelregels en organisatorische regels bij het Roosendaals districtskampioenschap schaken voor basisschoolteams. Hopelijk vermijden we hiermee onduidelijkheden waardoor we het spelplezier van de kinderen zo groot mogelijk kunnen maken.

Het districtskampioenschap is een officieel kampioenschap waarvan de beste teams het recht hebben om deel te nemen aan de provinciale kampioenschappen. Aan dit toernooi doen zowel ervaren als onervaren jeugdschakers mee. Als organisatoren proberen wij enerzijds het toernooi zoveel mogelijk volgens officiële regels te laten lopen om op eerlijke manier te bepalen wie zich plaatst voor de provinciale kampioenschappen.
Aan de andere kant willen we ook dat iedereen een plezierige schaakmiddag heeft.
Daarom vragen we er begrip voor dat niet alles perfect volgens de officiële regels loopt. Zo is het onvermijdelijk dat een kind zichzelf schaak zet of een schaak niet opheft en dat dit onopgemerkt blijft door de wedstrijdleider die meerdere partijen tegelijk in de gaten moet houden.

Beleefd

Voor een schaakpartij heb je een tegenstander nodig. We willen de kinderen graag meegeven dat ze respect voor elkaar moeten hebben om alles in een prettige sfeer te laten verlopen. Daarom hebben we de volgende regels voor de kinderen:

  • geef je tegenstander van tevoren een hand en wens hem/haar een prettige partij
  • tijdens de partij ben je stil (niet praten) en leid je niemand af
  • als je mat hebt gezet, geef je je tegenstander rustig de tijd om te kijken of het echt mat is (niet gaan zeggen wat hij/zijn wel of niet kan doen!)
  • als je verloren hebt, geef dan je tegenstander een hand en feliciteer hem/haar met de overwinning
  • als je gewonnen hebt of remise hebt gemaakt (gelijkspel), geef dan je tegenstander een hand en bedank hem of haar voor de leuke partij

Spelregels

Om alles eerlijk te laten verlopen en ook de kinderen het gevoel te geven dat alles eerlijk verloopt, zijn er een aantal spelregels tijdens schaakwedstrijden. De kinderen moeten zich houden aan de volgende spelregels:

  • als je een stuk van jezelf aanraakt, moet je er mee zetten (tenzij je geen reglementaire zet kan doen met dat stuk)
  • als je een stuk van je tegenstander aanraakt, dan moet je dat slaan (tenzij dat niet kan) ook al is het ongunstig voor je
  • als er onduidelijkheid is of je bent het niet eens met wat er gebeurt, roep dan meteen een wedstrijdleider (na afloop van de partij kan de wedstrijdleider weinig meer doen)
  • ouders en andere toeschouwers mogen zich niet met de partij bemoeien.

Mat en pat

Om de partijen niet te beïnvloeden, zullen de wedstrijdleiders niet zeggen of een partij mat is geworden. Als het namelijk geen mat is omdat de schaakstaande partij een stuk van de tegenstander kan slaan, dan zou een herhaald zeggen van de wedstrijdleider dat het geen mat is informatie geven en daarmee de partij beïnvloeden. Daarom moeten de spelers zelf bepalen wat de uitslag is. Het kan dus gebeuren dat iemand opgeeft omdat hij/zij denkt dat het mat is. Dat is jammer, maar eerlijker dan dat de wedstrijdleider of een toeschouwer de partij onbedoeld beïnvloedt. De wedstrijdleider zal wel ingrijpen als de stelling pat is, want dan is de partij automatisch remise. Omstanders mogen niet ingrijpen, om te voorkomen dat er ten onrechte pat wordt gegeven.

Pat is de situatie waarin:

  • de koning niet schaak staat
  • de koning geen zet kan doen zonder schaak te komen staan
  • de overige stukken ook geen zet kunnen doen zonder dat de koning schaak komt te staan (dit wordt vaak over het hoofd gezien!)

Vaak wordt vergeten om te kijken of er nog zet mogelijk is met een ander stuk!

Schaakklok

De meeste kinderpartijen zijn binnen tien minuten afgelopen. Om te voorkomen dat partijen erg lang gaan duren wordt er na tien minuten een schaakklok gezet bij alle partijen die nog niet afgelopen zijn. Dit is een klok met een dubbel uurwerk. Wij gebruiken digitale schaakklokken. Als het ene uurwerk loopt (te zien aan het aftellen van de resterende tijd) dan staat het andere uurwerk stil. Als een speler aan zet is, dan loopt zijn/haar uurwerk. Na het uitvoeren van de zet, drukt de speler zijn/haar de brede witte knop in bovenaan de schaakklok (niet slaan om de klokken niet te beschadigen). Hierdoor stopt het eigen uurwerk en gaat het uurwerk van de tegenstander lopen. Als dit vergeten wordt, dan is dit voordelig voor de tegenstander die na kan denken zonder dat dit tijd kost. Toeschouwers en de wedstrijdleider mogen kinderen er niet op wijzen dat een speler vergeten is de klok in te drukken.

Enkele belangrijke regels om alles eerlijk te houden:

  • Je moet de klok indrukken met dezelfde hand als je de zet hebt gedaan (om te voorkomen dat je de klok kan indrukken voordat je je zet voltooid hebt).
  • Spelers moeten de wedstrijdleider roepen als de tijd van de tegenstander op is.
  • Als een of beide uurwerken van een schaakklok op 00:00:00 staan, dan beslist de wedstrijdleider of de partij verloren is voor diegene wiens tijd het eerste op is (wordt aangegeven op de digitale klok door knipperen). De partij is verloren tenzij er geen mat mogelijk is. In dat geval wordt de partij remise verklaard. Het gaat er om of het theoretisch mogelijk is om mat te zetten, niet of het een redelijk spelverloop is.

Spelen als een team

In het toernooi spelen de kinderen in teams van ieder vier spelers. Per wedstrijd speelt elke speler één partij. De punten per partij (1 voor winst, 1/2 voor remise, 0 voor verlies) worden opgeteld. Dit zijn de bordpunten. Als een team 2 1/2 of meer punten heeft, wint dat team de wedstrijd en krijgt het twee wedstrijdpunten. Bij een gelijkspel krijgt elk team één wedstrijdpunt. Een team dat verliest krijgt nul wedstrijdpunten. De eindstand wordt bepaald aan de hand van wedstrijdpunten. Bij gelijk eindigen van teams wordt er gekeken naar bordpunten. Individuele scores van spelers zijn niet van belang voor de eindstand, maar er zijn wel aparte prijzen voor topscoorders (per bord). De kinderen worden naar sterkte opgesteld. De sterkste speler speelt op bord 1 tegen de sterkste speler van het andere team. De een na sterkste speler speelt op bord 2 enz. Als er met een invaller wordt gespeeld, dan speelt die invaller altijd op bord 4 en schuiven de andere spelers door.

De spelers van een team spelen om en om met wit of zwart, opdat elk team in twee partijen met wit speelt en in twee partijen met zwart. Om te bepalen wie er wit of zwart heeft, wordt er bij de indeling verschil gemaakt tussen een thuisspelend team en een uitspelende team. Het uitspelende team heeft wit op de borden één en drie, en zwart op de borden twee en vier. Bij het thuisspelende team is dit andersom. De uitslagen worden ingevuld op een wedstrijdformulier